Kanaaleilanden

30 juni 2014 - Lézardrieux, Frankrijk

We staan dinsdagochtend in Cherbourg om half zeven op, het is tenslotte vakantie. We moeten om half elf op zee zijn, want dan gaat de stroom ons naar het westen zetten en dus ontbijten we rustig en maken de boot klaar. We moeten voor we definitief de haven verlaten ook nog diesel gaan tanken.

Vlak voor wij om acht uur onze box verlaten, gooit een groot motorjacht ook los en vaart langzaam richting tanksteiger. Hij kiest ervoor om pontificaal in het midden af te meren, zodat wij er niet voor of achter meer bijpassen. Er staan twee dieselpompen, waarvan het motorjacht er een gebruikt. De andere pomp is nutteloos: niemand kan nog aan de steiger. De toch al niet zo snel ter been zijnde meneer Motorbootr tankt eerst zijn stuurboordstank vol: 450 liter, maakt dan alles netjes schoon, ruimt op en neemt de slang weer aan boord om in zijn bakboordstank nog eens een kleine 500 liter te laten verdwijnen. Ruimt ook nu weer netjes op, poetst zijn halve dek en stuurt mevrouw Motorboot-Trippel naar de kassa om af te rekenen. Mevrouw komt terug. Dan wordt de portemonnee netjes opgeruimd, start Motorboot zijn beide motoren en kijkt op om te zien, dat er het afgelopen uur wel vier wachtende boten zijn bijgekomen en nu liggen te draaien voor de steiger. Wij zijn aan de beurt en maken op het uiteinde van de steiger vast en zie: er kunnen nog twee zeiljachten afmeren. Binnen tien minuten zijn we met zestig liter verse diesel in de tank weer weg; betaald en opgeruimd.

Eenmaal in de voorhaven, die in Cherbourg erg groot is, zetten we zeil en varen met weinig wind de zee op. We worden door een patrouilleschip van de Franse douane achtervolgt. Vier douaniers stappen in een snelle rubberboot over en enteren ons schip. Drie beambten stappen aan boord en bekijken onze scheepspapieren en paspoorten en vullen een setje papieren in. Nadat een beambte even via de kajuitsingang naar binnen kijkt, nemen ze afscheid en stappen weer over in de rubberboot.

Het is inmiddels half elf. We hebben weer eens perfect getimed. De stroom pakt ons mee en we gaan met een gezapig gangetje richting Cap de la Hague. We blijven ruim uit de kust om niet door de Race of Alderney naar binnen gezogen te worden. De Kanaaleilanden moeten nog even wachten.

Ja, dat hebben we gedacht. Maar helaas na nog een uurtje zeilen wordt de wind wel heel zwak. We houden overleg, ook wel scheepspraat genoemd. Als we nu ons koers verleggen, kunnen we net met kentering van het tij in de Swinge bij Alderney zijn en zo eenvoudig naar een mooring in Braye Harbour varen. Het alternatief: toch naar Brest en een onbekend aantal uren op de motor gaan varen. Dat laatste hebben we al meer dan genoeg gedaan de laatste dagen en dus gaan we naar Alderney.

Om drie uur maken we vast aan een mooring (= meerton voor jachten). De havenmeester is in de buurt en komt langszij. Wij zijn net de zeilen aan het opruimen en vragen hem om over een uurtje terug te komen. “No problem, Sir.” Hij geeft een setje toeristische informatieblaadjes af en een meldingsformulier voor de douane. We zijn weer op Brits grondgebied, maar met een eigen bestuur. En de regels lopen wat achter bij wat wij tegenwoordig normaal vinden.

We vullen de douanepapieren in. De havenmeester komt wat later terug en is blij verrast als blijkt dat we alles al ingevuld hebben. Hij vraagt voor de zekerheid nog even of we meer dan €10.000,- in cash aan boord hebben. Ik vertel hem, dat ik zojuist een kistje met al ons geld aan een touwtje over boord heb gehangen. Geen cash aan boord dus en een lachende havenmeester. Hij moest het vragen, legt hij uit.

We maken eten en genieten van het mooie zicht op Alderney. De volgende dag roepen we met de marifoon de watertaxi op. Bij het overstappen in de rubberboot van de taxi glijdt Irene uit op de rubberen drijver en zakt met beide onderbenen tussen de twee boten. Zij weet zich aan onze railingdraden vast te houden. Een sterke passagier, dia al in de taxi zat, tilt haar binnenboord en alles op een paar natte voeten en schoenen is in orde. De taxi zet ons af op de kant. Hier blijkt, dat Irene de binnenkant van twee vingers heeft ontveld. Bij de havenmeester krijgen we drie pleisters. Twee voor de gewonde vingers en eentje als reserve voor onderweg. Vriendelijke mensen hier. Het is heerlijk weer en we maken een wandeling over het westelijk deel van Alderney. Via de “hoofdstad” St. Anne komen we weer bij de haven.

De wind zit in de noordoosthoek en waait recht de haven binnen. Er lopen golven en we liggen niet erg rustig. We zetten nog een extra lijn op de mooring en hebben een onrustige nacht.

Donderdag waait het harder en we stampen en rollen achter onze mooring. Waarom moesten we zo nodig naar Alderney? Voor het eiland, dus.

We nemen de taxi weer naar de kant en maken een forse wandeling naar de oostkant. Geweldig mooi hier. In de middag valt er wat regen, echt nat worden we er niet van. We kopen een gastenvlag van Alderney, want de taxivaarder vindt, dat we geen vlag van Guernsey moeten voeren, ondanks dat Alderney bestuurlijk onder Guernsey valt. Nee schipper. “Je moet de vlag hebben met de marihuana rokende leeuw in het midden.”

Aan boord verwisselen we de vlaggen en proberen het ons een beetje behaaglijk te maken op ons verschrikkelijk bewegende schip. We hebben spierpijn van het ons in evenwicht houden. Gelukkig is er een draaiing van de wind belooft en inderdaad in de loop van de avond wordt het rustiger.

Vrijdagochtend – we hebben beter geslapen vannacht – besluiten we om te vertrekken. De bodem van onze watertanks komt in zicht en we hebben wat brood en verse groenten nodig. We besluiten naar Guernsey te varen.

We moeten vlak na kentering met het tij mee door de Swinge, een smalle engte tussen de rotseilanden aan de westkant en Alderney, waar de stroom snelheden van vier knopen kan bereiken en waar bij wind tegen tij een ronduit  gevaarlijke zee kan staan. Maar dan zijn we te vroeg in Guernsey, waar we niet eerder dan drie uur voor hoogwater de jachthaven kunnen binnenlopen, omdat er een drempel voorligt, die ervoor zorgt dat er water in de haven blijft staan bij laagwater.

We zeilen naar Guernsey onder fok en gereefd grootzeil. Onderweg spotten we onze eerste papagaaiduiker. Na alken, zeekoeten, jan van genten en drieteenmeeuwen kunnen we die dit jaar ook op ons lijstje bijschrijven.

Om de tijd vol te maken gaan we een paar halvewindse slagen maken. Zeilen zonder dichter bij je doel te komen. Wel kicken in deze wind. Met ons gereefde zeil halen we een paar keer 8,5 knopen, waarbij het voordek af en toe flink wat water over neemt.

Uiteindelijk leggen we toch aan in de Beaucette Marina aan de noordoostkant van Guernsey. Vlak voordat we bij de haveningang zijn, vragen we nog even via de marifoon de waterdiepte op de drempel. Net onder de twee meter. Da’s voor ons krap, we steken 1,95m. We keren om en een kwartiertje later proberen we het weer. We worden door het havenbootje opgehaald en op de peilschaal zien we, dat er nu meer dan twee meter op de drempel staat. We worden naar een box geleid en maken vast.

Naast ons wordt een motorjacht schoon gemaakt en we kunnen gebruik maken van de waterslang. Kees spuit het zout en vuil van de boot, terwijl Irene binnen opruimt. We maken gebruik van de al enige tijd lopende waterslang, door gelijk de watertanks te vullen. We eten wat, douchen en al snel slapen we prima in een bewegingsloze boot.

De zaterdag gebruiken we om de boot van binnen eens goed schoon te maken. Doen boodschappen in onze eigen voorraad, zetten onze vouwfietsen in elkaar en gaan naar St. Peter Port. We doen onze boodschappen en eten onderweg een pie bij een kiosk langs de weg. De rest van de dag rusten we uit en lezen wat. We maken ons eten en schrijven het eerste deel van dit verhaal. Ook plannen we de tocht van morgen. We gaan naar Bretagne. Met een beetje geluk zijn we morgenavond in Lézardrieux.

Zondagochtend om negen uur varen we de Beaucette Marina uit en op de motor maken we de eerste paar mijlen. Recht tegen de wind in is dit de veiligste optie in dit van rotsen vergeven water. Eenmaal vrij gaan de zeilen erop en met een gematigd gangetje – zes knopen door het water, maar slechts vier over de grond – gaan we richting de noordkust van Bretagne.

Onderweg ziet Kees beweging in het water voor ons. Het blijkt een groep dolfijnen te zijn. We hebben een boekje in Alderney gekregen met afbeeldingen van zeezoogdieren erin. Het blijken Common Delphins te zijn. De dieren, het waren er minstens vijf, hebben voor ons geen interesse en al snel laten we ze achter ons.

Rond zeven uur ‘s avonds zijn we bij de monding van de Drieux. Aan stuurboord liggen rotsen en aan bakboord ligt Île de Brehat, ook omgeven door rotsen. Irene zit aan de plotter en Kees zeilt de boot de rivier op. De wind waait intussen 5 Bft en met de stroom mee schieten we naar binnen.

Als de wind tussen de heuvels recht van voren gaat waaien, bergen we de zeilen en het laatste stuk motorren we naar de jachthaven van Lézardrieux. Aan de steigers zien we geen vrije plek en we nemen ligplaats aan het ponton in de rivier. We kunnen niet aan land, maar dat vinden we om negen uur ook niet zo’n probleem. De stroom loopt hard, maar we liggen goed afgemeerd.

We ruimen op, maken wat te eten en na een glaasje wijn/bier vallen onze ogen dicht.

Vanochtend na ontbijt zien we in de haven een plaats vrijkomen. We starten de motor en leggen op de vrije plaats aan. We kunnen aan land. We kopen croissants, stokbrood, paté en kaas, en genieten van een meer dan verrukkelijke lunch. En we schrijven het tweede deel van dit verhaal, want we hebben sinds een week weer een internet verbinding en kunnen dus publiceren.

Foto’s

2 Reacties

  1. Hannus:
    30 juni 2014
    Ja, ja, het doet maar weer, Irene, ik heb ook nog een mooi verhaal over vallen!!
    Lekker genieten en doe rustig aan!!
    Hannie en Jackie.
    xx
  2. Kees:
    1 juli 2014
    Hoi Irene en Kees,

    Leuk verhaal met genoeg avontuur. Dat slapen na een inspannende vakantie dag herken ik wel.heelijk, geniet ervan, ik begin jaloers te worden. hebben vandaag onze reis voor 2015 (mei, naar de Rocky Mountains) geboekt.