De weg naar huis en de beestjes

9 september 2013 - Heijningen, Nederland

Maandag, 2 september, zijn we weer eens vroeg op. Om zeven uur varen we de Baltic Bay Marina in Laboe bij Kiel uit. Op de motor varen we naar de sluizen naar het Kielerkanaal. Hier in Kiel-Holtenau moet je de tol voor de vaart over het kanaal betalen.

We varen tot bij de voorhaven van de kleine sluizen, waar ons de toegang door middel van lichten wordt ontzegd. Na een twintig minuten gaan de lichten uit, vaart er een overmaats binnenschip de sluis uit en mogen wij erin. Samen met twee andere jachten liggen we in één van de twee kleine sluizen, die in afmeting het formaat van de jachtensluis van de Volkeraksluizen benaderen.

Je maakt je boot hier vast aan een soort drijvende steiger in de sluis. De steiger zakt en stijgt mee met het water in de sluis. Eenmaal afgemeerd heb je geen omkijken meer aan je landvasten. Kees klimt via een verticale ladder in de sluismuur naar boven en zoekt de plek waar hij zijn kanaalgeld moet betalen. Een behulpzame arbeider wijst hem de betaalautomaat. Voor de zekerheid heeft Irene ervoor gezorgd, dat er naast de betaalpassen in de portemonnee ook voldoende geld zit in kleine coupures en munten. De automaat accepteert betaalpassen. Maar waarschijnlijk alleen onder die voorwaarde, dat ze van Duitse banken zijn. Onze Ing- en Triodospassen doen het allemaal niet. Dus betaalt Kees de achttien euro dan maar met een briefje van twintig, waarna de automaat èn een kwitantie uitspuwt èn een muntstuk van twee euro.

Het water is inmiddels op kanaalpeil gebracht. Of dat het peil hoger of lager dan buiten in de Kieler Förde is, dat weten we niet; veel verschil zal er niet zijn, anders hadden we dat wel geweten. Kees klimt aan boord, we maken los en beginnen aan onze tocht van bijna honderd kilometer door het Kielerkanaal.

Vandaag willen we ongeveer zestig kilometer varen. Het regent en het varen op een kanaal is saai. De grote schepen komen vaak in groepen voorbij. De toegestane maximale snelheid op het kanaal is vijftien kilometer per uur, en de zeeschepen varen dat dan ook allemaal. Alle schepen, die samen in een sluis hebben gelegen, vormen dan zo’n groep. Er is voldoende ruimte voor de zeeschepen om ons, jachten, in te halen. Wel moet je oppassen als twee groepen elkaar tegemoet komen en ze elkaar moeten passeren. De ruimte, die dan overblijft, is niet veel. Daarbij komt dat de schepen soms behoorlijk zuigen (het water naast het schip zakt dan snel, om even later weer snel te stijgen). Het peil kan tot meer dan vijftig centimeter zakken en als je dan te dicht bij de oever vaart . . . Ons blijft een ongewilde ontmoeting tussen kiel en kanaalbodem gespaard.

De regen wisselt af met droge perioden, maar Kees komt niet uit zijn zeilpak. Omstreeks twee uur zijn we bij de invaart naar het Gieselaukanaal. Dit kanaal verbindt het Kielerkanaal met de Eider. Via de Eider is de Noordzee weer te bereiken. Het schijnt een mooie tocht door landelijk gebied over een kronkelende rivier te zijn en was voor ons een alternatief om naar huis te gaan. Maar we konden er deze maand geen gebruik van maken, omdat er aan de Noordzeekant een verbouwing aan de stormvloedkering plaatsvindt en de doorgang voor een tijd is verboden.

Vlak voor de sluis van het Gieselaukanaal naar de Eider is het voor jachten officieel toegestaan te overnachten tijdens de doorvaart van het Kielerkanaal. We varen de ongeveer één kilometer over het Gieselauknaal en meren tegen half drie af bij de sluis. Ondanks de vrij harde wind is het hier achter de bomen nagenoeg windstil. We worden door de al afgemeerde passanten gewaarschuwd voor de effecten van de zuiging van de zeeschepen in het Kielerkanaal.

De zuiging loopt als een soort mini-tsunami naar de sluis. Eerst zakt het water enigszins om dan snel te zakken om direct daarna weer snel te stijgen. Het waterpeil kan dan wel vijftig centimeter binnen twintig seconden variëren. We leggen Salacia met vier lange lijnen vast. Deze lijnen, onze landvasten, zijn van gevlochten nylon en kunnen behoorlijk rekken voor ze breken. Daardoor rukken ze ook niet met zware schokken aan onze kikkers of bolders. We zijn er ook deze keer blij mee en de boot blijft ook tijdens de tsunami’s goed liggen.

Buiten het sluisje naar de Eider is hier vrijwel niets. Heerlijk rustig. We lopen wel even naar de sluis, maar worden door weer een regenbui snel terug naar de boot gestuurd. We gaan niet laat naar bed.

Dinsdag bij het opstaan is Salacia bedekt met eikenblaadjes. De bomen langs het kanaal voelen dat de herfst in aantocht is. We vegen de meeste eraf en vervolgen onze weg over het Kielerkanaal. Laat in de ochtend begint het weer te regenen. Kees gaat maar weer in vol zeilpak sturen.

Om half één zijn we in Brunsbüttel. We meren in het haventje rechts naast de grote sluizen af. Het lijkt er redelijk gevuld te zijn, maar als een uurtje later de sluis – er is maar één van de sluizen, gelukkig een grote, in bedrijf – naar buiten schut, vertrekt zeker de helft van de jachten en is er voldoende ruimte voor aankomende jachten.

We legen onze reserve diesel jerrycan in de tank en lopen de stad in. We tanken diesel en eten een hartig broodje en drinken daarbij een kop koffie op een terrasje. Jawel, het is droog en zelfs warm geworden.

We bekijken het gedoe in de sluis en lopen langs de voorhaven aan de Elbe-kant naar de Elbe. Er liggen ook hier vier sluizen: twee nieuwe (grote) en twee oude (kleine) sluizen. Eén grote sluis is in renovatie en de twee kleine sluizen liggen al tijden in storing. Het geheel ziet er in onze ogen erg verwaarloosd uit. De grote sluis kan vier kleinere zeeschepen tegelijkertijd schutten, of twee grotere, of één hele grote. Als er ruimte overblijft, mogen er jachtjes mee. Zijn er heel veel jachten, dan wordt bij uitzondering een sluis gedraaid met uitsluitend jachten. Maar dat doen ze dan weer op een tijdstip waar je niets aan hebt. Wil je de Elbe op- of afvaren, dan moet je rekening houden met de getijdestroom. Cuxhaven is in een uur of twee met stroom mee te halen, maar naar zee moet je bij het begin van de ebstroom de sluis uit zijn. Zo draait er vandaag een sluis voor jachten om één uur. Jachten, die de Elbe afvaren, hebben dan nog zeker twee uur stroom tegen. En de stroom kan hier oplopen tot wel 3,5 knoop (= ongeveer 6,5 km/u). Dat kost diesel, vraagt veel geduld en voegt niets toe; twee uur later vlieg je naar Cuxhaven of verder.

Het is wel imposant om de zeeschepen aan de andere kant van jouw drijvende steiger op minder dan vijftig meter te zien passeren. In de avond komt er een groot passagiersschip langs. Met zijn vele lichtjes is het een mooi schouwspel.

Woensdag hebben we de tijd. De stroom loopt pas vanaf vier uur in ons voordeel. We denken erover rond half één door de sluis te gaan. Misschien is er vandaag ook weer een schut met uitsluitend jachten.

We lopen het stadje in en kopen nog eens tien liter diesel en we doen wat snelle boodschappen bij de Aldi. Irene is vandaag weer gelukkig. Dan maken we ons klaar voor vertrek. We vragen om half één via de marifoon aan de sluiswachters wanneer er weer jachten meekunnen. Ons wordt beloofd: bij de volgende schut naar buiten, over ongeveer anderhalf uur. Wij blij: om twee uur invaren, een half uurtje schutten en nog een half uurtje uitvaren. Dan zijn we om drie uur buiten. Ruim op tijd om de stroom mee te hebben naar zee.

Het loopt anders: de sluis gaat pas om twee uur open, het invaren duurt zeker een uur, het schutten zelf, zoals beloofd een half uurtje, en omdat de jachten achterin liggen duurt het uitvaren ook weer een half uur. We zijn dus net op tijd om het begin van de stroom op te pikken.

Met de stroom in de rug, maar zonder wind, varen we op de motor de Elbe af. Af en toe lopen we acht knopen over de grond gemeten, en maar vijf knopen door het water. Het schiet goed op tegen negen uur – het is al bijna donker – zijn we de Elbe af en zijn we in de Duitse bocht met zijn slechte reputatie. Gelukkig is er wat wind gekomen en kunnen we zeilen. Tussen de Oost Friese Waddeneilanden en het verkeerscheidingsstelsel (soort snelweg op zee en verboden voor jachten) varen we naar het Westen. We passeren het ankergebied voor zeeschepen in de Weser-monding, waar zeker vijftien schepen liggen.

Om twee uur in de nacht is de wind zo toegenomen dat we een rif moeten zetten. We lopen snel en ook nog eens in de juiste richting.

Om half tien is de wind weer afgenomen en kan het rif eruit en varen we weer onder vol tuig. Gedurende de volgende uren neemt de wind verder af en tegen een uur of drie zetten we de motor aan om een beetje voortgang te kunnen houden en om de accu’s weer op te laden. Met Flip aan het roer en met de koelkast aan verbruiken we dagelijks zoveel stroom, dat een uurtje de motor aan moet om de accu’s op te laden.

Als we een halfuur later boven Ameland varen krijgen we opeens bezoek van een gigantische wolk vliegjes. Waarschijnlijk zijn het zandvliegjes, die bij dit warme weer in de thermiek boven het wad naar boven worden gezogen en bij afkoeling boven zee het aardoppervlak weer treffen. En als dat oppervlak uit water bestaat, dan verkiest een beetje zandvlieg toch het bootje dat daar vaart als landingsplaats. Naar schatting honderdduizend van die zwarte krengen landen op ons schip.

Je kunt ze niet ontwijken, je vertrapt ze, ze zitten in je kleren, ze sterven en verdrogen en waaien dan overal in. Het is een ramp. De boot is ervan vergeven. Het dek zit vol en binnen is het een rotzooi.

Als we om acht uur in de avond een weerbericht opvangen, dat de eerdere voorspelling op noorderwind intrekt en vervangt door zuidwestenwind, kiezen wij ervoor Vlieland aan te lopen. We bereiken in het laatst van het daglicht het Stortemelk en in het duister lopen we de volle haven van Oost-Vlieland aan.

Na even gezocht te hebben worden we door collega-watersporters gewezen op een lege box. We meren af en drinken een glaasje. Dan gaan we naar bed. Morgen bij daglicht zullen we de ravage eens goed bekijken.

We staan op vrijdagmorgen met gemengde gevoelens op. Hoe ernstig is de schade? Hoe komen we van de rotzooi af? Laat het zich wel verwijderen? Krijgen we dat in één dag voor elkaar?

De schade is ernstig. Het dek, de opbouw, maar vooral de kuip zitten vol met platgetrapte vliegjes en vastgeplakte – soms nog levende – exemplaren. We gebruiken zeewater om voor te weken en na een paar minuten komen de vliegjes en al het andere vuil met behulp van een borstel redelijk gemakkelijk los. Dat valt mee. Kees begint met de buitenkant en Irene werkt het interieur door. De vliegjes blijken zelfs in ons bed te zitten.

Na een dag hard werken is de boot weer schoon. We drinken een drankje op het slagen van de schoonmaak, maken een hap eten en gaan zelf ook maar douchen. Na nog een drankje gaan we tevreden naar bed. Morgen kunnen we weer verder.

Zaterdagochtend lopen we naar het dorp en kopen wat verse groente en fruit, en halen een brood. We tanken vers drinkwater en tegen twaalven varen we de haven van Vlieland uit.

De eerste mijlen gaan rap, Stortemelk uit en langs Vlieland en Texel met de stroom mee. Het is vandaag springtij, dus zijn de stromen extra sterk. Helaas ook de stroom die je tegen krijgt. Als we ten Westen van de Noorderhaaks zitten halen we met moeite nog twee knopen voortgang. Het duurt een heel tij van zes uur voor we bij Egmond zitten. Dan komt de gang er weer in en we schieten door tot bij Scheveningen. Dan is de wind op en hebben we een fikse stroom tegen. We passeren op zondagochtend om half negen de Maasmond, waar we worden gevraagd achter een veerboot langs te gaan en vervolgens van een tanker de ruimte krijgen om voor hem langs te kunnen lopen. Zo zie je, dat melden bij Sector Maasmond ook zo zijn voordelen heeft. Ze sturen ons vlot tussen de rij schepen door.

Om tien uur bereiken we het Slijkgat en kunnen we weer wat zeilen. We houden ons strak aan de betonning, want het is om en nabij laagwater. Door het springtij is het water nu extreem laag en het Slijkgat is op sommige plekken maar net diep genoeg voor ons.

Maar alles gaat goed en we bereiken in een regenbui de sluis van Goedereede. Het schutten gaat vlot – we zijn het enige jacht van buiten naar binnen – en om half één maken we vast aan een meerboei bij Stellendam. We drinken een glas limonade en duiken een paar uurtjes ons bed in. We hebben het koud en zijn moe.

Na een beetje te zijn bijgekomen ruimen we de boot op en eten wat. Op afstand trekt een onweersbui langs. Een tweede trekt over ons heen. Er zit maar weinig bliksem in, maar heel veel regen. Het zout spoelt van de boot. Na het eten duurt het niet lang of het is verdacht stil aan boord van Salacia.

Om half negen worden we wakker, ontbijten en vertrekken. Onder alleen de genua zeilen we naar de Haringvlietbrug. Met de brugopening van één uur varen we het Hollands Diep op richting Volkeraksluis. We schutten en op de motor bereiken we de Manderssluis bij Dintelmond. We schutten ook daar en om half drie ligt Salacia weer in haar eigen box in het Jachtcentrum Dintelmond.

We hebben een geweldige reis gemaakt. We hebben veel gezien, veel mensen ontmoet en op mooi water gevaren. We zijn moe geweest en toch zijn we uitgerust. We kunnen er weer even tegenaan. De plannen voor volgend jaar krijgen alweer vorm.

Foto’s